Proverbs 23

Aan tafel met een heerser

Salomo waarschuwt zijn zoon om zich in acht te nemen als hij wordt uitgenodigd door een heerser om met hem te eten (Sp 23:1). Hij kan zich gevleid voelen dat de heerser hem uitnodigt. Daarbij kan hij zich ook nog laten misleiden door de rijk gedekte tafel met het heerlijke eten dat je doet watertanden als je ernaar kijkt. Hij moet echter niet kijken naar ‘wat’ hij voor zich heeft, dat heerlijke eten, maar naar “wie” hij voor zich heeft, de heerser.

Met dat in gedachten moet hij ‘een mes op zijn keel zetten’ (Sp 23:2). Dat geldt vooral in het geval hij “een gulzig mens” is. Het gebruik van lekker eten is niet verkeerd, de begeerte ernaar wel. Het eten dat voor hem op tafel staat, ziet er heel aantrekkelijk uit. Daarbij komt dat hij honger heeft en er zo wel op zou willen aanvallen. De vader kent het gevaar dat je jezelf dan niet meer in de hand hebt en begint te schransen. Je bent dan een dubbele gevangene. Je bent een gevangene van je gulzigheid en je bent een gevangene van de heerser. Je hebt je in zijn tegenwoordigheid laten gaan.

Daarom klinkt de vermaning tot de zoon dat hij ‘een mes op zijn keel moet zetten’, wat zoveel betekent als ‘beteugel je eetlust’ of ‘beheers je’. Het houdt in dat je je gulzigheid bedreigt met de dood. De vermaning is dat je beter je mes op je keel kunt zetten dan in het vlees dat op tafel staat. Het komt neer op wat de Bijbel zelfoordeel noemt. De Heer Jezus roept daartoe op als Hij spreekt over het uitrukken van het oog en het afhakken van de hand, zodra wij in de verleiding terechtkomen om iets slechts te doen of naar iets slechts te kijken (Mt 5:29-30; Mt 18:8-9; 1Ko 9:24).

De reden voor de waarschuwing en vermaning van de Sp 23:1-2 wordt gegeven in Sp 23:3. De “smakelijke gerechten” zijn een lokaas om iets van hem gedaan te krijgen of iets van hem te weten te komen of om zich van zijn steun te verzekeren. Laat hij er niet belust op zijn, “want het is bedrieglijk voedsel”. De uitnodiging voor de maaltijd is niet gedaan omdat hij zo’n belangrijke gast is, maar om hem in een goede stemming te brengen en dan iets van hem gedaan te krijgen. Er zitten egoïstische motieven achter.

Daarom moet hij, zoals gezegd, niet kijken naar wat hij (aan heerlijk voedsel) voor zich heeft, maar naar wie hij voor zich heeft. Omdat Eva er niet op lette wie ze voor zich had en alleen keek naar wat ze voor zich had, is de zonde in de wereld gekomen (Gn 3:1-6). Omdat wij niet beter zijn en ook voor ons de verleiding groot is om op een dergelijke uitnodiging in te gaan en op een dergelijke maaltijd aan te vallen, is het nodig dat we bidden om bewaring, zoals David deed (Ps 141:4).

We kunnen ‘bedrieglijk voedsel’ ook toepassen op valse leringen over Gods Woord. Valse leraren kunnen hun valse leringen over God op ‘smakelijke’ wijze voorstellen. Het klinkt bijvoorbeeld heel aantrekkelijk dat God liefde is en dat Hij toch niet zo onbarmhartig zal zijn een mens eeuwig in de hel in de eeuwige pijn te laten zijn. Die valse lering is heel ‘smakelijk’ voor veel mensen die daardoor de valse leer van de ‘alverzoening’ in hun hart opnemen waardoor ze in hun denken vergiftigd worden.

Rijkdom is vluchtig

Rijkdom heeft dezelfde aantrekkelijkheid als het voedsel op de tafel van een heerser in de voorgaande verzen. Ook is rijkdom net zo bedrieglijk als het voedsel op de tafel van de heerser. Daarom moet ook met rijkdom heel voorzichtig worden omgegaan. De waarschuwing is zich niet af te matten om rijk te worden (Sp 23:4). Wie zich daarvoor afmat, is er ingespannen mee bezig en wordt erdoor in beslag genomen. Het gaat om rijk willen worden. Wie rijk wil worden, loopt grote geestelijke risico’s (1Tm 6:9-10).

We kunnen ons voorstellen dat de zoon jong en ambitieus is. Hij heeft veel capaciteiten en ziet veel uitdagingen. Maar de vader houdt hem voor dat hij zijn “inzicht” niet moet gebruiken om allerlei voordelen op te sommen die rijkdom de moeite waard maakt om je ervoor in te spannen, om ervoor te zwoegen. Laat hij maar ophouden met het zoeken naar goede redenen voor het doen van iets wat slecht is.

De realiteit is dat net zoals zijn “ogen” over de rijkdom “vliegen”, de rijkdom ook “vliegt” (Sp 23:5). Salomo gebruikt hier een woordspeling met het woord vliegen. De ogen vliegen en de rijkdom vliegt. Net zo snel als de ogen vliegen, vliegt de rijkdom snel weg. Rijkdom vervliegt met de snelheid van “een arend die naar de hemel vliegt”. Je hebt het nakijken, zonder enige mogelijkheid de rijkdom terug te halen. Een verkeerde speculatie, een bank die failliet gaat, een dief die inbreekt, en je bent je hele kapitaal in één keer kwijt.

De waarschuwing die Salomo zijn zoon en ons laat horen, is geen waarschuwing tegen vlijt en ijver, maar tegen geldzucht, tegen het materialisme met zijn gevaren, de zucht naar meer welvaart. Het is beter al onze kracht in te zetten voor het verzamelen van schatten in de hemel (Mt 6:19-20). Ook kunnen we beter, in navolging van Paulus, al onze krachten geven aan het werk voor de Heer. In het stellen van onze prioriteiten laten we zien waarvoor we ons ‘inzicht’ gebruiken.

Gehuichelde gastvrijheid

Het is een vergissing om gastvrijheid te accepteren van een gierig persoon (Sp 23:6). Bij elke hap die je neemt, zie je hem boos kijken. De letterlijke vertaling van “hem die niemand iets gunt”, is ‘boos oog’ – zie het contrast met “wie gunnend is” (Sp 22:9), dat is iemand met een ‘overvloedig oog’; zie de toelichting bij Spreuken 22:9. Deze vrek is ongemanierd en ongastvrij. Je moet er maar niet op belust zijn samen met hem van “zijn smakelijke gerechten” te eten, hoezeer het water je ook in de mond loopt als je zo’n overvloed aan het lekkerste eten voor je ziet. Er is werkelijk niets smakelijks aan een maaltijd met zo iemand.

De man met wie je zit te eten, is niet zoals hij zich voordoet (Sp 23:7). Terwijl jij zit te eten, zit hij te berekenen wat hij kwijt is aan wat jij naar binnen werkt. Het slaat een gat in zijn rijkdom. Hij doet wel de uitnodiging “eet en drink”, maar doet dat niet van harte, hij meent het niet, hij is gierig. Hij doet het knarsetandend. Innerlijk, met zijn hart, is hij niet met je verbonden, terwijl een maaltijd toch gemeenschap uitdrukt. Hij let er meer op hoeveel je eet – en daarmee wat het hem kost –, dan of je ervan geniet.

Naarmate de maaltijd vordert, betrekt het gezicht van de gastheer, waardoor het eten je steeds minder gaat smaken (Sp 23:8). Zijn gebrek aan oprechtheid zal je ten slotte de eetlust zozeer doen vergaan, dat je uitspuwt wat je al hebt opgegeten. En o, wat zul je een spijt hebben van je aangename woorden. Je hebt je waardering voor de uitnodiging uitgesproken en je gastheer geprezen voor zijn goede smaak, maar het is allemaal verspild eerbetoon. De man blijkt een vrek te zijn die jou alleen maar morrend heeft zitten gadeslaan bij elke hap die jij nam.

Verspil geen wijze woorden aan een dwaas

Het heeft geen enkele zin om tot een onverbeterlijke dwaas woorden te spreken die verstandig zijn. Dat is niet omdat hij niet zou begrijpen wat je zegt. Het is ook niet omdat hij slecht zou luisteren of dat hij zelfs helemaal niet zou luisteren. Het is veel erger. Het is geen kwestie van onkunde of onfatsoenlijkheid, maar van verachting voor dat soort woorden. Een dwaas veracht wijsheid en daarom is het tijdverspilling om te proberen iets verstandigs tegen hem te zeggen.

Woorden waarin iets verstandigs zit, zal hij als een correctie opvatten en daarmee als een aanval op zijn bezigheden. Daarmee wenst hij op geen enkele manier geconfronteerd te worden. Hij zal zich als een vijand ervan openbaren en zich tegen je keren.

Wat Salomo hier tegen zijn zoon zegt, komt overeen met wat de Heer Jezus tegen Zijn discipelen zegt: “Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw parels niet voor de varkens; opdat zij ze niet misschien met hun poten vertrappen en zich omkeren en u verscheuren” (Mt 7:6).

Eerbiediging van het eigendom van weerlozen

Opnieuw wijst de wijsheidsleraar erop de rechten van anderen op hun bezit te eerbiedigen (Sp 23:10; Sp 22:28). Dit keer waarschuwt hij tegen het verleggen van “de aloude [grens]stenen” die het gebied van de vaderloze wees afgrenzen. Wie die verlegt, pleegt inbreuk op diens eigendom. “Kom niet op de akkers van wezen” wil zeggen dat niemand met vijandige bedoelingen op die akkers mag komen, dat is met de bedoeling de grensstenen te verleggen en zo een deel van hun akkers te roven.

Sp 23:11 maakt duidelijk waarom het verstandig is om geen landroof te plegen en zeker niet van de weerloze wezen. Wie dat doet, krijgt namelijk te maken met Iemand Die het opneemt voor hen die geen aardse vader hebben op wie ze kunnen steunen en die voor hen opkomt. Zij hebben een “Verlosser” Die “sterk” is (Jr 50:34). Hij neemt hun rechtszaak op Zich en zal die met de overtreder voeren door hem voor het gerecht te dagen en hem te veroordelen. Hij is Goël, de Redder, de Helper (Ps 10:14), voor hen die op geen mens voor hulp kunnen rekenen (Jb 19:25). Weduwen en wezen staan als weerlozen onder de directe zorg van God (Ps 68:6; Ps 82:3; Ps 146:9; Hs 14:4).

Hernieuwde oproep om te luisteren

Deze spreuk of vermaning aan het adres van de zoon is weer een inleidende vermaning en herinnert aan de manier waarop menig gedeelte in het eerste hoofddeel (Spreuken 1-9) begint (Sp 1:8; Sp 2:1; Sp 3:1; Sp 4:1; Sp 5:1; Sp 6:20; Sp 7:1; Sp 8:1-6). Ook het gedeelte van de woorden van wijzen begint ermee (Sp 22:17). De zoon moet zijn hart voor vermaning openen en goed luisteren naar de kennis die hem door zijn vader en moeder wordt bijgebracht. Het is een activiteit die van de zoon wordt gevraagd.

“Komen” is een daad, een activiteit, die gevraagd wordt. Iemand moet zelf komen. Daarbij gaat het niet om een lichamelijke beweging, maar zijn hart en zijn oor moeten komen. Het is niet lijdzaam afwachten of iets komt, een bepaald gevoel of iets dergelijks. Het hart en het oor moeten zich afwenden van alles waarmee ze bezig zijn om zich te wijden aan het onderwijs van de wijsheid.

Tucht is noodzakelijk

Nadat in Sp 23:12 het woord is gericht tot de zoon, wordt in de Sp 23:13-14 het woord gericht tot de ouders. Er zijn tot nu toe twee vermaningen geweest over het gebruik van de stok om te corrigeren (Sp 13:24; Sp 22:15) en een verwijzing naar het misbruiken ervan, wat de dood van de zoon tot gevolg zou kunnen hebben (Sp 19:18). Nu worden de beide soorten vermaningen samengebracht.

Als een zoon, een jongeman, een ongehoorzaamheid begaat, moet hij worden vermaand (Sp 23:13). Dat kan mondeling gebeuren, maar soms is het nodig dat hij niet alleen hoort, maar ook voelt dat hij ongehoorzaam is geweest. Dan moet hij met de stok worden geslagen. Zoals al eerder is opgemerkt (zie commentaar bij Spreuken 22:15), moet er niet op los geslagen worden. Het is de bedoeling dat hij op een pijnlijke manier met zijn zonde wordt geconfronteerd. Zonde veroorzaakt altijd pijn. Hij zal er niet van sterven, maar er juist door in leven blijven, dat wil zeggen in het leven zoals God het bedoelt en dat de grootste voldoening geeft.

Het toedienen van lichamelijke tucht moet de ouder “zelf” doen (Sp 23:14). Hij moet dat niet aan een ander overlaten. Door hem te tuchtigen geeft de ouder aan dat hij persoonlijk bij het welzijn van zijn zoon betrokken is. Hij tuchtigt niet omdat hij beter is. Zelf heeft hij die tucht ook nodig gehad en heeft er zijn voordeel mee gedaan.

Het is niet wreed de jongeman met de stok te slaan; het is juist wreed om het niet te doen. Een kind dat nooit getuchtigd is, wordt in de meeste gevallen onhandelbaar in zijn omgang met anderen. Wie nooit de pijn van de stok van de correctie heeft gevoeld, is vaak wreed, zonder enig medegevoel tegenover anderen. Hij eindigt in de dood, in het graf en in de eeuwige pijn. Hij sterft voortijdig als gevolg van een fataal gebrek in de opvoeding. Het gebruik van de stok ter correctie had zijn leven daarvan kunnen redden en hij had een waardevol en zegenrijk leven kunnen leven.

Wijsheid veroorzaakt blijdschap

Deze verzen vervolgen het onderwerp van de vorige twee verzen. De keus die een kind maakt, is net zo belangrijk als de tucht van de ouders. De tucht redt zijn leven, maar hij moet wat met zijn leven doen. De grootste zorg van de vader is dat hij zijn zoon wijsheid bijbrengt. De vermaning met gebruikmaking van de stok is daarvan een onderdeel.

De vader vertelt zijn zoon dat zijn hart zich verblijdt als het hart van zijn zoon wijs is (Sp 23:15). Hij heeft er zijn best voor gedaan hem in de wijsheid te onderwijzen en daarbij in noodzakelijke gevallen de stok gebruikt. Nu is het woord aan de zoon. Wat een vreugde zal het zijn voor het hart van de vader als zijn zoon door goede keuzes te maken blijk geeft van een wijs hart. Het wijze hart van de zoon bezorgt zijn vader een blij hart. Er is verbondenheid van hart. Een zoon heeft alleen een wijs hart als hij in gemeenschap met God leeft. De vader benadrukt de blijdschap van zijn vaderhart door eraan toe te voegen “ja, het mijne”.

Behalve uit de verstandige keuzes die de zoon maakt, blijkt dat zijn hart wijs is ook uit het spreken met zijn lippen “wat billijk is” (Sp 23:16). Hij zal zich op de juiste wijze uitspreken over de onderwerpen die aan de orde zijn en daarmee een wezenlijke bijdrage leveren aan de realisering van een plan of de oplossing van een probleem. Zijn woorden geven blijk van wijsheid en inzicht in de complexiteit van het leven. Die wijsheid en dat inzicht komen niet van beneden, maar van boven (Jk 3:13; 17). Het is de wijsheid die wordt “gerechtvaardigd door al haar kinderen” (Lk 7:35), dat wil zeggen dat de wijsheid blijkt in het leven van deze kinderen, uit wat zij laten zien en horen.

De vader kan zijn vreugde niet op als hij zijn zoon zo hoort praten. Hij uit zijn diepe blijdschap daarover door te spreken over het “opspringen” van zijn “nieren”. De nieren stellen, samen met het hart, symbolisch de diepste, meest innerlijke gevoelens voor (vgl. Jb 19:27; Ps 7:10; Ps 16:7; Ps 26:2; Jr 11:20). Dit komt overeen met wat de oude apostel Johannes zegt, dat hij “geen grotere blijdschap heeft”, dat wil zeggen dat het zijn diepste blijdschap is, als hij hoort dat zijn (geestelijke) kinderen “in de waarheid wandelen” (2Jh 1:4; vgl. 1Th 2:19-20).

Wat maakt ons als ouders blij? Is dat als wij met hen kunnen pronken vanwege hun mooie diploma’s, de goede positie in de maatschappij of zelfs in de gemeente? Als ze gezond en getalenteerd zijn? Het zijn allemaal geen verkeerde dingen, maar als dát onze blijdschap is, zitten we een niveau te laag. Het enige wat voor ouders belangrijk zou moeten zijn, is dat hun kinderen een levende relatie met de Heer Jezus hebben en vanuit die relatie leven. Dat geeft een blijdschap die nooit verdwijnt.

De vreze des HEEREN geeft hoop

Deze verzen vertellen over een gevaar dat de jongeling bedreigt waardoor hij de wijsheid prijsgeeft, maar ze vertellen ook waardoor hij haar kan vasthouden en wat hem dat oplevert. Als er jaloersheid op de zondaars in zijn hart opkomt (Sp 23:17), wordt de wijsheid verdreven. De wijsheid blijft alleen in het hart als daarin “heel de dag … de vreze des HEEREN” verblijft.

Er staat in de tweede versregel geen werkwoord – het woord ‘blijven’ staat er niet – waardoor de gedachte van de eerste versregel direct doorloopt. De gedachte is dat de eerste versregel de zoon ervoor waarschuwt niet jaloers te zijn op de zondaars en dat de tweede versregel aanspoort wel jaloers te zijn op de vreze des HEEREN. Het is het contrast is tussen een verkeerde en een goede jaloersheid. De verkeerde jaloersheid is zonde, de goede jaloersheid is een geestelijke oefening.

Jaloers zijn op de zondaars is het gevolg van een vergelijking tussen wat zij hebben en wat hij kan presteren of zich kan veroorloven (Ps 73:3-5). Die jaloersheid staat tegenover vertrouwen en vloeit altijd voort uit het wantrouwen van God. Het is een gebrek aan vertrouwen op God, dat Hij niet geeft wat je nodig hebt. Het houdt in dat je twijfelt aan God en Zijn liefde. Daarom is het belangrijk jaloers te zijn op de vreze des HEEREN en dat de hele dag. Als je dat doet, je daarop richt om dat te bezitten, kun je je lot met blijdschap aanvaarden als iets wat Hij je geeft. Je kunt dan op Zijn zegen rekenen en op Zijn beloften vertrouwen en dat de hele dag en alle dagen doen.

Het woord “want” waarmee Sp 23:18 begint, geeft de reden voor het voorgaande. Voor de zondaars is er geen toekomst. Het is daarom dwaasheid op hen jaloers te zijn. Er is wel toekomst voor wie jaloers is op de vreze des HEEREN en daarbij blijft. Wie leeft in relatie met Hem, hoeft op niemand jaloers te zijn. Hoe de toekomst tegemoet wordt gezien, hangt af van het vrezen van God. Hij is Degene Die hoop geeft.

Het Hebreeuwse woord voor hoop is tiqvah dat letterlijk ‘koord’ betekent. Dit woord wordt gebruikt voor het koord dat Rachab uit het venster moest hangen (Jz 2:17-18). Dit koord was het symbool van de hoop die zij had dat ze gespaard zou blijven wanneer Jericho zou worden ingenomen. Hoop is wat ons verbindt met de eeuwigheid van God. Daarom kan die niet worden afgesneden, nooit, terwijl de hoop van de zondaars wel wordt afgesneden, want die hoop is gebaseerd op iets buiten God en daarom per definitie zonder basis.

Nog eens de oproep om te luisteren

Nog eens richt de vader zich nadrukkelijk tot zijn zoon met de woorden “jij, mijn zoon”. Het gaat om jou, mijn zoon, die ik zo graag een weg zie gaan die tot eer van God is. Er komt op aarde geen einde aan wijs worden. Iemand die wijs is, zal telkens wijzer willen worden. Een van de kenmerken van iemand die wijs is, is het besef van de noodzaak om te blijven groeien in wijsheid. Wie zegt dat hij volmaakt in wijsheid is, liegt en is grenzeloos hoogmoedig.

Luisteren ligt aan wijs worden ten grondslag. Wie luistert, kan wijs worden. Luisteren geeft de houding van de leerling aan. De zoon is een leerling. De richting van het hart hangt daar onlosmakelijk mee samen. Het hart moet niet gericht zijn op de eigen weg, maar “op de weg” van de Heer of van de wijsheid. Alle wijsheid die we opdoen, is ervoor bedoeld dat we de goede weg gaan, de weg van de wijsheid, die niet anders is dan de weg van de Heer. Het is de levensweg waarop alles gebeurt onder Zijn gezag en tot Zijn eer.

Dronkaards en veelvraten zijn verkeerd gezelschap

De vader waarschuwt zijn zoon op indringende wijze zich niet te begeven in het gezelschap van dronkaards en veelvraten (Sp 23:20). Deze mensen kennen geen maat. Ze vertegenwoordigen een klasse van mensen die wordt gekenmerkt door een dramatisch gebrek aan zelfbeheersing. Het zijn willoze en karakterloze verslaafden. Het is een gezelschap dat de zoon moet mijden. Als hij er vriendschappelijke contacten mee onderhoudt, zal dat een negatieve invloed hebben op zijn kijk op dronkenschap en gulzigheid.

Overmatig drinken en eten zijn overigens vaak symptomen van dieperliggende problemen. Van alcohol is bekend dat het vooral een ‘oplosmiddel’ is. Het wordt gebruikt om zielenleed en spanningen tijdelijk te verminderen of te vergeten (vgl. Sp 31:6-7). Voor te veel eten geldt hetzelfde. De problemen drijven niet naar God uit, maar naar drank en eten. Dronkaards en veelvraten sluiten God buiten hun leven.

Sp 23:21 begint met het woord “want”, wat betekent dat nu de motivatie voor de waarschuwing van het vorige vers volgt. De dronkaard en de gulzigaard vergooien hun geld aan hun verslaving. Hun drank en eten brengen hen financieel aan de grond. Ze steken zich vaak diep in de schulden. Ze slepen hun gezinnen ook mee naar de afgrond. De roes waarin ze continu leven, is hen aan te zien. Ze dragen “verscheurde kleren”, want elke cent gaat op aan drank of eten en wordt niet besteed aan reparatie van de kleding.

We kunnen de ‘verscheurde kleren’ ook geestelijk toepassen. Dronkaards en veelvraten leven een ‘verscheurd’ leven. Eerst is het een verscheurd leven in de zin van een dubbelleven. Zolang ze de verslaving verborgen kunnen houden, leven ze twee levens, een leven met twee gezichten. Maar hun hele leven verscheurt in talloze snippers wanneer ze hun verslaving niet meer verborgen kunnen houden. Dat gebeurt als ze hun werk niet meer goed kunnen doen en worden ontslagen of als de schuldeisers zich melden omdat ze niet meer aan hun financiële verplichtingen voldoen.

Eer en verblijd je vader en moeder

Al snel na Sp 23:19 klinkt in Sp 23:22 opnieuw de oproep tot de zoon om te luisteren. Nu wordt eraan toegevoegd dat hij naar zijn vader moet luisteren, met als motivatie dat die hem heeft verwekt. De zoon moet naar zijn vader luisteren omdat hij zijn natuurlijke leven aan hem te danken heeft. Daardoor wordt niet zozeer de biologische relatie benadrukt, maar wordt de nadruk gelegd op een diep menselijke relatie. Een vader moet zich het grote voorrecht bewust zijn dat hij een zoon heeft mogen verwekken en tegelijk de enorme verantwoordelijkheid (die ook een voorrecht is) om zijn zoon de vreze des HEEREN als het begin van de wijsheid bij te brengen.

Het is een van de grote drama’s van deze tijd dat steeds meer kinderen alleen een biologische vader hebben. Ze hebben totaal geen menselijke relatie met hem, laat staan een diep menselijke, om maar helemaal te zwijgen over de taak van het bijbrengen van de vrees voor God. Het is ronduit schokkend te horen dat een vader via facebook contact zoekt met zijn zoon naar wie hij tien jaar niet heeft omgezien omdat hij er met een andere vrouw vandoor ging. Na tien jaar krijgt de zoon via facebook plotseling van zijn vader het verzoek of hij ‘zijn vriend’ wil worden. Ik laat het aan de lezer over na te denken over de reactie van de zoon.

Ook over de moeder heeft Salomo een woord voor zijn zoon. De zoon moet haar niet verachten “wanneer zij oud is”. Niet verachten wil zeggen diep respect hebben. Vandaag de dag weten kinderen intellectueel veel meer dan hun ouders. Vaak hebben ze ook meer bekwaamheden. De intellectuele kennis van de ouders blijft ver achter bij die van de kinderen en ook hun lichamelijke krachten nemen af. Ouderdomsziekten kunnen hun intrede doen, waardoor de moeder hulpbehoevend wordt.

Het gevaar is groot dat de raad van een oude moeder door een kind wordt veracht. Het kost tijd om haar te bezoeken. Je hebt al zo weinig tijd en het beetje vrije tijd wil je dan toch wel graag voor jezelf besteden. En als ze dan ook nog haar raad geeft met betrekking tot wat je doet of wilt doen, daar zit je al helemaal niet op te wachten. Zo’n kind toont grote ondankbaarheid en ongevoeligheid voor de vele jaren dat zijn moeder voor hem in de weer is geweest. Ze was er steeds voor hem.

De vermaning om de moeder niet te verachten moet vandaag nog steeds krachtig klinken. Als de zoon een wijze zoon is, zal hij diep respect voor haar blijven houden, onder andere vanwege haar inzet voor hem. Door haar zorg heeft hij kunnen bereiken wat hij nu is. Het is een reden om naar zijn moeder te blijven luisteren. Niet dat zij hem blijft zeggen wat hij wel en niet moet doen op de manier zoals ze dat vroeger deed. Het gaat erom dat kinderen blijven luisteren naar de ervaringen van het leven waar zij met God doorheen is gegaan. Kinderen moeten daar nog doorheen. Ze doen er wijs aan en eren haar als zij naar haar luisteren. Ze spreekt door haar woorden en door haar hele leven.

De eerste uiting van het eren van de ouders is hen te volgen in hun vasthouden aan de waarheid. Daarom volgt in Sp 23:23 de vermaning om de waarheid te kopen en die niet te verkopen. Wie graag iets wil hebben, koopt het en betaalt er de gevraagde prijs voor. Wie iets verkoopt, heeft liever het geld dan wat hij verkoopt. Wie de waarheid koopt en niet verkoopt, heeft er de koopprijs voor over, hoe hoog die ook is en zal die voor geen enkele prijs weer verkopen, hoe hoog er ook voor wordt geboden. Het gaat niet om een wens de waarheid te kopen, maar om het daadwerkelijk aanschaffen ervan voor de prijs die ze waard is.

De waarheid is niet een bepaalde leer, maar bestaat uit “wijsheid, vermaning en inzicht”. Deze dingen zijn waardevoller in het leven dan welke materiële welvaart ook en zijn nodig om het leven op aarde waardevol te maken. De waarde ervan is eeuwig en is verbonden aan de kennis van God in Christus. De ‘koopprijs’ is de tijd die we investeren, de inspanningen die we leveren en de middelen die we aanschaffen om meer van de waarheid te leren kennen. Kopen betekent ook dat we tot Christus gaan en Hem vragen ons door Zijn Geest wijsheid, vermaning en inzicht te geven (vgl. Op 3:18).

De waardering voor de waarheid die uit de koop blijkt, maakt de ouders blij. De Sp 23:24-25 beschrijven de uitbundige vreugde van ouders van wie de zoon zich als een rechtvaardige en wijze openbaart. De vader zal zich “buitengewoon verheugen” (Sp 23:24). Nog eens wordt erop gewezen dat hij hem heeft “verwekt” (Sp 23:22), waarmee de innige betrokkenheid wordt benadrukt. Het is de zoon die uit hem is voortgekomen. Hij heeft hem verwekt om van hem een wijze zoon maken.

In Sp 23:25 wordt tegen de zoon gezegd dat hij ervoor moet zorgen dat zowel zijn vader als zijn moeder zich verblijden. Dat zal zo zijn als zij zien dat hij ernaar verlangt om zijn weg met de Heer te gaan. De vader heeft verwekt, de moeder heeft gebaard. Samen hebben zij de zoon opgevoed. Als ze zien dat hun opvoeding de vurig door hen begeerde uitwerking heeft, hebben ze een diepe blijdschap (vgl. 2Jh 1:4; 3Jh 1:4). Kinderen moet het besef worden bijgebracht dat zij door een Godvruchtig leven een vreugde voor hun ouders zullen zijn.

De wegen van de vader of die van de hoer

Salomo vraagt zijn zoon hem zijn hart te geven. Daarmee bedoelt hij dat zijn zoon de volle aandacht schenkt aan het onderwijs dat hij hem geeft. Daarbij wijst de vader ook op zijn eigen wegen, op zijn handel en wandel, waarmee hij zijn zoon een navolgenswaardig voorbeeld geeft (vgl. 1Ko 4:16; 1Ko 11:1; Fp 3:17; 1Th 1:6). Hij doet nu niet een beroep op zijn oren om te luisteren, maar op zijn ogen om te kijken. Laat hij de wegen van zijn vader voor ogen houden. Hij moet er ook niet alleen naar kijken, maar er met “behagen” naar kijken als iets aantrekkelijks.

In Sp 23:26 heeft de vader zich indringend tot zijn zoon gewend en hem aangespoord zijn wegen voor ogen te houden, hem daarin na te volgen en daarin behagen te scheppen. In Sp 23:27 komt de reden, wat wordt aangegeven door het woord “want”. Zijn dringende oproep hangt samen met de seksuele gevaren die de zoon bedreigen. Als hij zijn hart aan zijn vader geeft en de wegen van zijn vader voor ogen houdt, zal zijn hart niet uitgaan naar “een hoer” of “een vreemde vrouw” en zal hij zijn ogen niet op haar vestigen.

De vader waarschuwt hem voor twee soorten vrouwen. De “hoer” is de prostituee, de vrouw die zichzelf aanbiedt om seksuele onreinheid met haar te begaan. Natuurlijk tegen betaling. De “vreemde vrouw” is de getrouwde vrouw die wel eens wat anders wil. Vandaag bieden beide soorten vrouwen zich ook aan via internet en reclamespotjes.

De vader noemt de hoer “een diepe kuil” en de vreemde vrouw “een nauwe put”. Als de zoon zich met de een inlaat, zal hij diep zinken, en als hij zich met de ander inlaat, zal hij in uiterste benauwdheid komen. Hij zal zich noch uit de kuil noch uit de put kunnen bevrijden. De kuil en de put zijn een voorportaal van de hel. Alleen door Goddelijke tussenkomst in genade en macht zal het mogelijk zijn zich uit de kuil en de put te bevrijden.

Sp 23:28 onderstreept dat de zoon met een gevaar te doen heeft dat niet slechts sluimerend aanwezig is, maar dat daadwerkelijk werkzaam is. Zoals gezegd, biedt de vrouw zichzelf aan. Daarvoor “ligt zij als een rover op de loer”. Het woord “ja” dat hij eraan vooraf laat gaan, geeft extra kracht aan zijn opmerking. Ja, zo is het, en niet anders. In Spreuken 7 heeft de vader de wijze van doen van de hoer en de gevolgen van haar verdorvenheid uitvoerig beschreven (het is goed dat hoofdstuk nog eens te lezen). Hier herhaalt hij dat in het kort.

Iedere man die zij overhaalt om met haar te hoereren, “vermeerdert [het aantal] trouwelozen onder de mensen”. Het betekent dat haar slachtoffers ‘trouweloosheid’ bewijzen aan Gods instelling van het huwelijk en ook trouweloos zijn aan hun eigen huwelijksrelatie. Zij brengt mensen ook tot allerlei andere vormen van trouweloosheid, zoals liegen, stelen, iemand vermoorden, zelfmoord plegen.

Rampzalige gevolgen van dronkenschap

Direct in aansluiting op de waarschuwing voor hoererij in de Sp 23:26-28 volgt in de Sp 23:29-35 een waarschuwing voor dronkenschap. Dit onderwerp is al kort in de Sp 23:20-21 door de wijze aan de orde gesteld. Dronkenschap is nauw verbonden aan hoererij (Op 17:2) en brengt ook gemakkelijk tot hoererij (Sp 23:33). Levendig en tot de verbeelding sprekend schetst de wijze het beeld van iemand die dronken is.

Hij begint in Sp 23:29 met een zestal vragen, waarop hij in Sp 23:30 het antwoord laat volgen. In Sp 23:31 heeft hij een advies, terwijl hij in Sp 23:32 de gevolgen laat zien als zijn advies niet wordt opgevolgd. In de Sp 23:33-34 spreekt hij zijn zoon direct aan. Hij besluit zijn beschrijving in Sp 23:35 met woorden die uit de mond van de dronkaard zelf komen.

De dronkaard is iemand die “ach” en “wee” roept omdat hij zich ellendig voelt (Sp 23:29). Het ach en wee kan ook slaan op wat hij door zijn dronkenschap bij anderen veroorzaakt, zoals zijn gezin. De drank maakt van hem iemand die ruzie zoekt, een vechtersbaas. Wanneer hij uit zijn roes ontwaakt, is er “geklaag”, want hij voelt zich ellendig. De wonden die hij heeft, heeft hij tijdens zijn dronkenschap opgelopen, hetzij door een vechtpartij, hetzij doordat hij bij zijn waggelende gang steeds weer struikelde of ergens tegenaan stootte. Het zijn “wonden zonder oorzaak”, want die wonden had hij niet opgelopen als hij niet dronken was geweest. Door zijn dronkenschap kan hij niet meer helder zien, want zijn ogen zijn bloeddoorlopen, waardoor hij wazig en dubbel ziet.

Het antwoord in Sp 23:30 op de zes vragen van Sp 23:29 is even kort als veelzeggend. De dronkaards worden hier omschreven als mensen “die [lang] doorgaan bij de wijn” en “die komen om gemengde drank te proeven”. Ze drinken niet een glaasje bij het eten, maar de wijn vult hun bestaan. Ze gaan door met het drinken tot in de vroege uurtjes. Daarbij hoort ook het proeven van gemengde drank. Dat verhoogt het drankgenot.

Dronkaards kennen geen tijd en geen verantwoordelijkheid. Het zijn mensen zonder ruggengraat. Dat ze de volgende dag weer op tijd op hun werk moeten zijn, houdt hen niet bezig. Aan hoe het thuis gaat, daar denken ze niet aan. Ze zijn in een roes en niet in staat om aan verantwoordelijkheden te denken.

De vader geeft zijn zoon het advies om niet naar de wijn te kijken “wanneer hij rood kleurt” (Sp 23:31), dat wil zeggen wanneer er van de wijn een speciale aantrekkingskracht uitgaat. Dat kan zijn wanneer je in een nare periode zit, of een grote teleurstelling moet verwerken. Er kan dan een bijzondere verleiding van wijn uitgaan om ervan te drinken. Daarom is het dringende advies er niet naar te kijken. Als je het wel doet, zul je zien hoe aantrekkelijk hij is. Je weerstand ertegen zal smelten als sneeuw voor de zon. Je zet de beker wijn aan je mond en ervaart hoe gemakkelijk hij naar binnen glijdt.

Maar je moet erbij bedenken dat het korte genot eindigt met de beet van een slang en het gif van een adder (Sp 23:32). Je gaat er “uiteindelijk” aan kapot. Niemand geeft zich aan de wijn over als hij even nadenkt over wat het einde is. Zijn mededrinkers zeggen hem dat niet. Zij bieden hem het eerste glas wijn aan. Als hij dat niet neemt, lachen ze hem uit. Daarom neemt hij het glas en drinkt het leeg. Het drinkt inderdaad gemakkelijk en het smaakt voortreffelijk. Het draait erop uit dat zijn hele menselijke waardigheid wordt afgebroken.

In de Sp 23:33-34 spreekt de vader zijn zoon direct aan. Hij moet erop bedacht zijn dat dronkenschap grenzen doet vervagen en hem gemakkelijk tot hoererij en liederlijke praat brengt (Sp 23:33). Zijn benevelde hersens hebben niet meer het besef dat hij getrouwd is. Zijn ogen worden ogen vol overspel, en omdat hij geen normbesef meer heeft, komt hij tot de walgelijke daad van overspel. De taal die hij uitslaat, is van hetzelfde smerige gehalte. Ongeremd komen de walgelijkste dingen uit zijn hart naar buiten.

De dronken zoon zal volkomen ongevoelig zijn voor wat er met hem gebeurt (Sp 23:34). Een dronkaard weet niet wat hij doet, waar hij is en waar hij heen gaat. Hij kan zich in het hart van de zee bevinden, in een zware storm, maar totaal niet in de gaten hebben dat hij zomaar kan verdrinken. Hij is als een slapende tot wie niets doordringt. Of hij kan zich in de top van de mast bevinden, waar hij heen en weer zwiept en een dodelijke val kan maken, zonder dat hij zich dit gevaar bewust is. Ook hier is hij als een slapende tot wie niets doordringt. Hij zwalkt over straat en wentelt zich in zijn eigen braaksel zonder er het geringste besef van te hebben (Js 28:7-8; vgl. Ps 107:26-27).

De dronkaard weet wel dat hij is geslagen, maar hij weet niet door wie (Sp 23:35). Hij is er niet ziek van geworden en niet aan zijn bed gebonden. Er is zelfs op hem ingebeukt met harde klappen, maar hij heeft niets gevoeld. Wat is het toch heerlijk om dronken te zijn! Er kan van alles met je gebeuren, maar je hebt er helemaal geen last van. Dit leven wil hij voortzetten. Hij is onverbeterlijk, hij wil gewoon dronken blijven en daardoor gevoelloos voor de ellende. Daarom zal hij als hij wakker wordt, weer naar zijn grote vertrooster, de fles, grijpen (Js 56:12; Js 5:11). Wat een tragedie!

Copyright information for DutKingComments